Solo van noord naar zuid: de Amerika's - verslag van Adriaan

Naar het Noorden

Werken of spelen

Een olieboormachine Hoewel ik kamperen eigenlijk leuker vind, logeer ik toch vaak in motels. De tijd die nodig is om mijn tentje op te zetten en weer in te pakken kan ik gebruiken als reistijd door in een motel te slapen. Ik mijd de plekken die een glijbaanzwembad hebben, of die dichtbij toeristische attracties liggen. Ik ontmoet op die manier mensen die er voor hun werk overnachten - sommigen huren de kamers voor een hele week. Hier in Taylor en Fort St. John (24 en 25 juli), aan het begin van de Alaska Highway, heb ik wel werklui motels gevonden, maar er staan opvallend veel pick-up trucks met twee ATVs achterop. Die zie ik ook vaak campings (met maar één ATV) en een enorme caravan erachter.

Het zijn plezier voertuigen, maar hier worden ze professioneel gebruikt. Op zoek naar olie, om gaswinninginstallaties te controleren of om H2S ('zuur gas') metingen te verrichten rijden deze mannen (ze werken in teams) met de 4wd pick-up zo ver als ze kunnen en gaan dan per ATV verder de bush in. Ik moet zeggen dat het wel tot mijn verbeelding spreekt: de auto's en de ATVs zien eruit alsof ze nergens voor stoppen. De mensen dragen allemaal minstens zulke stevige schoenen en kleding als ik - éénmaal wordt me gevraagd aan welk project ik werk.

Een kamp met containers als caravans "No Gas. Next South 15 mi, North 85 mi". Ik ben inmiddels (op 26 juli) ver genoeg van de bewoonde wereld af dat de afstanden tussen tankstations groter worden. Helaas is niet iedere benzinebaas even goed voorbereid en ik tref er één die geen 'sap' meer heeft. De volgende kan ik theoretisch halen, maar ik laat het niet op de laatste 10 kilometer aankomen. Aan de overkant van de weg zie ik wel twee witte tanks. Ik ga eens buurten: het is geen benzinestation, maar de man ter plaatse wil me wel voor 10 dollar benzine verkopen. Om te betalen lopen we naar binnen en opeens sta ik in een kantine. Aan de zijkant zie ik de toegang tot een professionele keuken, er is een hoek met een groot TV scherm en er staan tafels en stoelen voor wel 50 mensen.

"Kan ik hier ook iets eten?", vraag ik. "Nee, dit is een bedrijfskantine." Vanavond komt 'iedereen' terug, eet hier, en gaat dan hiernaast slapen. Buiten staan in keurige rijen een aantal containers. Niet voor vracht, maar voor mensen. 'ATCO' staat erop - de naam van de grootste fabrikant van deze spullen. Twee werklieden per 40 voet container hebben elk een compleet appartementje, mét stromend water en riolering. Ik hoor nu ook de generator, die ver achterop het terrein staat te draaien. "We staan hier nog niet zo lang," zegt de oppasser, "tot voor kort stonden we 7 uur rijden van de weg af". Alle containers, de generator, de kantine, en de brandstoftanks kunnen op vrachtwagens worden vervoerd. Het hele kamp (want zo heet het) stond een tijd geleden op de zeer verafgelegen plek waar de olie moest worden aangeboord.

Samen op (een) weg

Marc en Jennifer Een paar dagen geleden ontmoette ik tijdens de lunch Marc en Jennifer - beiden op BMWs. Ze hebben iets meer haast dan ik en willen vanavond Liard River bereiken. Da's nog een heel eind en de weg ernaartoe is een paar honderd kilometer pal west. Iets dat ik liever in de ochtend doe, als ik de zon in de rug heb. We nemen na een praatje afscheid en gaan elk onze wegen.

Ik logeer in Fort Nelson, nét voor het punt waar de weg naar het westen afbuigt. Ik begin de dag vroeg: om kwart voor zeven ben ik al onderweg. Het is nog behoorlijk koud, maar met mijn wollen ondergoed in mijn motorpak en het regenpak erover blijf ik keurig op temperatuur en kan ik gedurende de dag spullen uittrekken. De weg leidt me over de uitlopers van de Rocky Mountains over de weinig origineel gedoopte Summit Pass. Het is het mooiste stuk van de Highway (tot nu toe, dan): ik heb zicht op de besneeuwde toppen van twee nét geen 3.000 meter hoge bergen, de weg is bochtiger dan ooit en volgt rivieren waar dat kan. Die rivieren zijn bijna allen 'white water', de hellingen steil en vol met steenlawines en de valleien zijn breed en heel diep. De natuur hier is prachtig en intimiderend door haar ongenaakbaarheid.

Voor mijn motorrijdershart is er voorzien in bouwplaatsen waar het asfalt onderbroken wordt door gravel. Misschien is dat het enige minpuntje: omdat ik met het licht meerijd zie ik de helft van de tijd het gravel te laat en moet ik behoorlijk gasgeven om de slingerende motor weer recht te trekken. Uiteindelijk went ook dat en krijg ik er plezier in de gravelstukken met meer dan 100 km/uur te slechten.

In Toad River lust ik wel wat te eten en strijk neer voor zo'n heel zoet broodje en een kop slappe koffie. Marc en Jennifer zijn net klaar met hun ontbijt - ze waren gisterenavond het rijden tegen de (lage) zon in snel beu en hebben Liard River niet gehaald. We rijden gezamenlijk verder via Muncho Lake waar ik kleine riviertjes in zeer brede beddingen zie. Ik denk, dat het vroeger een gletsjer is geweest of dat de laatste IJstijd deze zee van kiezels heeft opgeworpen. De Highway loopt er dwars overheen en men heeft flinke doorgangen gemaakt.

We stoppen ook in Liard River bij de warmwater bronnen. Je kunt er te water, maar wij doen dat niet. We maken foto's van degenen die dat wel doen, terwijl we de toch wel flinke zwavelgeur proberen te negeren. Het water zou erg goed voor de huid zijn, zegt men. Teruggekomen op de parkeerplaats roep ik luid naar een wegrijdende Toyota Prius waarvan de inzittenden hun handdoek en badgoed op het dak hebben laten liggen. De zwembroek haalt de Highway niet, maar de handdoek en het badpak vind ik 10 minuten later (à 100 km/u) terug. Ik knoop de spullen achterop mijn motor. Ik heb al eerder lange wegen gereden en gemerkt dat je dezelfde mensen telkens opnieuw tegenkomt. De Toyota rijdt in onze richting - we gaan ze vast inhalen - waarschijnlijk vandaag nog, anders morgen of overmorgen.

We stoppen in Watson Lake voor een late lunch en raken aan de praat over het feit dat ik niets meer plan. Marc heeft alles geplanned, alle 23 dagen van hun reis door Alaska. Ze lopen nu al achter en Jennifer is nu al zichtbaar moe. Ik herken Mirjam en mij in hen en vertel Marc over wat er met ons gebeurde. En wat voor mazzelaar hij is een mede motorreizigster te hebben. Ik beantwoord hun vragen over wat ik dan 'voel' als ik besluit ergens te blijven of juist weg te gaan. En dat ik me niet langer zorgen maak of ik Patagonië op tijd zal halen. Ik vind hier-en-nu belangrijker dan morgen. Nu 'zijn', je goed voelen in je eigen vel, thuis zijn waar je dan ook bent, dát zijn de belangrijke dingen voor mij. Het heeft jaren geduurd totdat ik het door had; ons gesprek duurde best lang.

Mijn bijdrage aan het signpost forest Aan de westkant van Watson Lake is een 'signpost forest' ontstaan. Marc, die alles heeft voorbereid, weet dat. (Hij weet ook, dat er in Whitehorse een Honda dealer zit die mijn bandenprobleem kan oplossen. Ik heb iets té veel plezier gemaakt in het scherpe gravel: de staaldraden komen door mijn achterband...) Reizigers van over heel de wereld hebben hier (gestolen) verkeersborden of kentekenplaten opgehangen. Vooral de borden die een gemeentegrens aangeven zijn populair. We wandelen er wat rond, natuurlijk op zoek naar bekende dingen. We vinden een (afgebroken) achterspatbord van een BMW 1150 GS (een bord is een bord, nietwaar) en een Nederlandse kentekenplaat. Niets Belgisch, helaas.

Opeens bekruipt mij het gevoel dat we nu zo lang hebben gepauzeerd dat de Toyota ruim voor ligt en dat ik dágenlang andermans badgoed ga zeulen. Bovendien wil ik eigenlijk een dag blijven in deze prachtige omgeving, hetgeen de kansen verder verkleint. Ik besluit iets toe te voegen aan het signpost forest: een handdoek, badpak en een zwembroek, allen nog een beetje nat. Ik zou de gezichten van die mensen wel eens willen zien als ze op de terugweg hun spullen zien hangen naast de personenauto parkeerplaats...

Rancheria

Kamperen in Rancheria We bekijken twee kampeerplaatsen die erg droevig stemmen en besluiten door te stoten naar Rancheria. Da's nog even 100 km aan het einde van een dag die zo vroeg begon. Om 19:30 uur komen we aan op kampeerplaats met alleen 'outhouses' (dat woord geeft een ongespoeld toilet boven een put aan). De kraan in de buurt werkt niet. Douchen schijnt te kunnen in één van de motelkamers, op aanvraag. Toch voel ik me onmiddellijk op mijn plaats. De Rancheria rivier loopt vlak achter de plaats langs en het is redelijk rustig (al kun je weg wel horen). Ik was overigens na 13 uur 'on the road' toch niet verder gereden.

Er duiken twee knullen op in een opgevoerde 8 cilinder pick-up die vragen of we wat nodig hebben. "Nou, water!", zeg ik, "en hout!". "Water - even aan Oom Dennis vragen!" en wég zijn ze. Even later zijn ze terug met heel veel brandhout voor 5 dollar en een 'cooler' vol met drinkwater. Ik was inmiddels even gaan kijken naar de douche-situatie en trof nog meer "leuk dat je er bent, we versieren wel een oplossing" mensen. Ik besluit dat morgen mijn rustdag zal zijn.

Marc en Jennifer zijn vroeger uit bed dan ik maar ik ben nog wel op tijd om ze uit te zwaaien. Ik hoop dat hun reis goed afloopt. Mijn rustdag verloopt anders dan gedacht. Wandelen is er erg fijn, maar stilzitten om dit verhaal te schrijven is onmogelijk omdat ik belaagd word door stekende insecten.

In een hoekje van het terrein staan sinds vanochtend vroeg twee mannen iets te zagen: ik herken het geluid van een cirkelzaag. Het blijkt een watergekoelde diamantzaag te zijn en dus wordt hier iets bijzonders verwerkt. De mannen lichten hun werk tijdens een pauze toe: "We zagen rotsmonsters door en verpakken de ene helft in genummerde zakken voor verzending naar een laboratorium, de andere helft blijft hier en wordt opgeslagen in platte kisten."

Ik zie vele stapels platte kisten met overlangs doorgezaagde ronde 'staven' van rots. Kennelijk worden ter plaatse met meterslange holle boren ronde monsters genomen. "En jullie zagen ze door om een plat vlak voor de röntgen refractometer te krijgen?" - ik heb héél lang geleden een stage gelopen in een Philips fabriek in Almelo waar ze die apparaten maakten. Ik heb me toen laten uitleggen hoe dat werkt. (Zo'n apparaat werpt een harde röntgenstraalbundel op het monster; de hoek van weerkaatsing zegt iets over de mineralen die erin zitten.) De mannen kijken me glazig aan. "We zagen ze slechts. Zeven dagen per week, want in de winter kan er niet geboord worden." In de winter wordt veel ontoegankelijk door sneeuw of koude en stopt het werk: in de zomer wordt er extra hard gewerkt.

Ik neus nog wat rond en vind het interessant genoeg voor een foto. Als ik terug ben met de camera is ook de geoloog ter plaatse. Als ze de camera zien worden ze opeens schichtig. "Geen foto's!" Ik zeg dat het al goed is en vraag ze waarom. "Je zou een geoloog van een ander bedrijf kunnen zijn." Later die avond vertelt iemand mij off-the-record dat sommige bedrijven eerst boren in een terrein en dan pas dat land kopen of een exploitatie vergunning verwerven. Er is nogal wat concurrentie, want er is hier van alles te vinden: goud, koper, jade en andere opalen en natuurlijk olie en gas. De goudkoorts heerst nog steeds, kennelijk.

Ik besteed de rest van mijn tijd aan het schoonmaken en drogen van wat spullen en ik regel één van de insectenvrije motelkamers.

Dennis Ik heb met sommige mensen direct een verstandhouding. We hoeven niet eens dezelfde taal te spreken, zoals bij Halil. Met Dennis, de eigenaar van het motel, restaurant, camping en de vele hectaren terrein, is er ook zo'n gevoel. Dennis' ogen lijken te zeggen dat ie al meer dan één probleem heeft gezien in zijn leven: hij heeft een opnemende, niet-oordelende blik. We hebben wel wát gemeenschappelijk: de voorliefde (een beetje) achteraf te wonen, je verbonden voelen met 'je' plek, zelfs de neiging een glaasje méér te drinken. Het wordt een leuke avond al dempt de bieroverdaad mijn ambities voor een vroege start de volgende morgen.

Dempster

Telkens als ik andere motorrijders vraag of ze naar de Poolcirkel zijn gereden, krijg ik twee verschillende verhalen. Eén gaat over de klassieke bestemming: Deadhorse aan de Prudhoe Bay. De weg ernaartoe, de James Dalton Highway, is 780 km lang en voor meer dan de helft geplaveid. Het schijnt een eentonige weg te zijn, aangelegd om de Alaska oliepijplijn te kunnen bouwen en onderhouden. Het verhaal van de motorrijders gaat vaak over de weg, de slechte toestand van het gravel, de gevaren. En dat ze het hebben gehaald, want dat lijkt soms wel het enige doel. Niet mijn doel.

Anderen vertellen over de beide bergruggen die je oversteekt als je naar Inuvik gaat. Ze spreken over de meren, de tundra's, de uitzichten, de beide ponten in de rivieren. Oh ja - de weg is lastig, soms zijn die 750 km gravel heel lastig. Maar dat lijkt meer bijzaak in hun verhalen. Minder bravoure, meer genieten van de omgeving. Ik kies voor Inuvik en zal daarvoor na Whitehorse de Alaska Highway moeten verlaten. Na de bandenwissel (met dank aan Marc voor de goede tip) en enig zoeken kom ik op de Klondike Highway, waar ik mijn tent opsla naast de Yukon rivier.

Ik ontmoet er een Oostenrijkse vader en zoon, die zich met hun kano en bagage stroomopwaarts hebben laten afzetten. Ze zijn al twee weken op de rivier: overdag peddelen ze en 's nachts kamperen ze in het wild. Vandaag zijn ze gestopt bij een echte camping en hebben vanmiddag genoten van de eerste douche in een week. De Yukon stroomt hier overigens heel erg hard maar toch zullen ze nog dágen onderweg zijn: de rivier is 3700 km lang. Ze zullen niet helemaal tot in de Bering Zee doorvaren maar over een paar honderd kilometer hun gehuurde kano weer inleveren.

De Klondike Highway is nóg rustiger dan de Alaska Highway. Ik tank bij een benzinestation dat ook WiFi internet aanbiedt en dat (voor een keer) goed werkt met mijn PCtje. Ik download wat podcasts, ik zet de laatste GPS log online en ik e-mail wat.

Ongeval Om een uur of twee (op 29 juli) bereik ik de afslag naar de beruchte Dempster Highway. Op de kruising is een tankstation annex restaurant waar de brommer en ik voorraden innemen. De eerstvolgende plek waar we weer wat krijgen is bijna 400 kilometer gravel verderop. Terwijl ik mijn lunch eet zie ik een jongeman rondscharrelen - hij blijkt uit de Tsjechische Republiek te komen. Hij en zijn maten hebben een auto-ongeluk gehad op de Dempster: de huurauto ligt op zijn dak in een greppel, zo'n 80 kilometer van deze kruising. Hij zit te wachten op een takelwagen die uit Dawson City moet komen. Het vervelendste is dat ze geen verzekering hebben die hen toestond dit soort gravelwegen te rijden. Gelukkig is niemand gewond geraakt.

De eerste 50 km zijn ... eentonig. De weg is recht en laat toe dat ik rond de 100 km/u rijd. Maar dan wordt het interessant: ik beklim de eerste bergrug en kom op een hoge vlakte waar geen bomen meer groeien. Ik kom langs een meer, Moose Lake geheten waar ik stop. Ik zit een tijdje op een vlonder en laat de omgeving op me inwerken. Moose Lake blijkt door de Indianen als jachtgrond (voor Moose) te zijn gebruikt. Maar omdat de (drink)plaats ook een heilig voor hen was, werden de kadavers verwijderd zodat de plaats "zuiver" bleef.

Geen vervuiling, maar natuurlijk De weg volgt wat later een rivier: "Engineer River". Eén van de zijrivieren vervoert geel water en de Engineer is kilometers later nog vervuild met slib dat mij doet denken aan ferrochloride, dat ik vroeger gebruikte om koper te etsen. Ik verbeeld me dat het dezelfde geur heeft, maar dat kan ook suggestie zijn. Tegenwoordig bega je een milieudelict als je de restanten in het riool gooit (zoals ik vroeger deed). Hier komt deze chloor of zwavelverbinding op kennelijk natuurlijke wijze aan de oppervlakte. Geen zorgen over maken. Alleen niet té diep inademen.

De beklimming van de volgende bergrug, naar Eagle Plains, is lastig. Er zijn stukken die stevig aangereden zijn, maar er zijn ook gaten die gevuld zijn met heel fijn los zand - net zoals dat spul waardoor ik Jordanië hard viel. En ik heb de zon in de rug, waardoor de losse delen niet te onderscheiden zijn van de rest. Een paar keer kan ik een crash nét voorkomen. Doodmoe kom ik aan op Eagle Plains, waar het niet donker wordt. Van slapen komt ook al weinig terecht.

Wright Pass De volgende dag loopt alles weer op rolletjes en ik bereik Inuvik, ver binnen de poolcirkel, laat in de middag. Eén van de nieuwe hotelbazen heeft besloten de rest eruit te concurreren. Ik betrek een nieuwe kamer mét internet en besluit een paar dagen te blijven uithijgen.

De ochtend van de tweede dag is mijn motor nat. En er komt méér regen. Ik zit niet te springen om de weg terug in de modder af te leggen en ik maak me uit de voeten. Omdat ik niet zo vaak meer stop om foto's te maken ben ik om 15:00 al op Eagle Plains. En omdat het tóch niet donker wordt, rijd ik door. Na dertien uur in het zadel en 830 kilometer later rijd ik het goudzoekerstadje Dawson City binnen. Ik heb een paar flinke regenbuien zien vallen, maar allemaal náást me. Mijn tocht naar de Noordpool was een makkie. Nog net.

Top of the (invisible) world Voor de volgende dag (2 augustus) staat 'The Top of the World Highway' op mijn programma. Het zou een héle mooie weg zijn, die Canada en de VS verbindt en leidt over de bergrug die de grens vormt. Ik krijg er echter niets van te zien. Door rook, mist en regen is het zicht plaatselijk nét genoeg om één meter over mijn voorwiel te kijken. Ik zie alleen modder en grind. Ach ja, je kunt niet àltijd geluk hebben.

Koper

Helaas ligt Tok, waar ik Alaska binnenkom, in de wind van de bosbranden nabij Fairbanks. Er is niks te zien door de rook, maar dat verandert snel als ik naar het zuiden rijd. Een uurtje nadat ik Tok verlaten heb is de lucht weer helder en tonen de eerste bergruggen zich. Alaska ziet er geweldig mooi uit. Het landschap is zeer groot: de valleien zijn heel breed, de besneeuwde bergen veraf maar behoorlijk hoog. Het duurt bijna twee uur totdat ik één van de hoge bergen voorbij ben gereden. Dan blijkt dat ik er omheen kan: over een 100 kilometer lang grindpad naar een verlaten kopermijn.

Brand De autoriteiten denken dat je drie uur moet uittrekken voor die afstand, maar zoveel tijd heb ik niet nodig. Niet dat het iets uitmaakt: donker wordt het toch niet. Hoewel dit een beschermd natuurgebied is, brandt het ook hier. Gelukkig is mijn doel (McCarthy) rookvrij en krijg ik de gletsjer te zien. In de nacht droom ik over brand, om wakker te worden met een sterke rookgeur in mijn tentje. De wind is gedraaid en opnieuw zit ik in de rook.

De kopermijn waarvoor ik ben gekomen is uitgeput. De grond is voordelig verkocht aan particulieren, incluis het stuk waarover de brug ligt die je in de zomer nodig hebt om de mijn te bereiken. De eigenaar van de brug vraagt veel tolgeld. Daarom is er naast de (verder intacte) verkeersbrug een kleinere gebouwd - voor voetgangers. Iedereen moet middenin deze uitgestrekte rimboe betalen om een auto te parkeren en dan een shuttle nemen om bij de historische mijngebouwen te komen. Maar motorrijders passen ook op voetgangersbruggen...

In Kennicott aangekomen ga ik eens buurten in het bezoekerscentrum. Om IN de mijn te komen moet ik een stuk klimmen en dat raadt men af in verband met de rook. Pratend over de overblijvende opties stoppen er twee KTMs met bagage voor de deur. "Er zijn er méér die geen vragen stellen, maar gáán", denk ik. Mark en Anne hebben vannacht gekampeerd op het terrein van een kennis - zonder water. Het is ze aan te zien. We praten wat over motorreizen (de hunne en de mijne) en wisselen adressen uit. Ze nodigen me uit om vooral langs te komen om samen een rondje te rijden.

Kennicott Ik maak nog wat foto's van het stadje, en van de enorme rommel die mijnbouwers nu éénmaal maken én achterlaten. Opgelucht diep ademend bereik ik later die middag de rookvrije asfaltweg. Het stukje samen rijden met Mark en Anne komt sneller dan verwacht: ik heb ze ingehaald. Onze asfalt-tempo's passen wel bij elkaar en ze herhalen hun uitnodiging.

Valdez

De brand is ver achter me, maar alles aan me stinkt naar rook. Aan de kust zal de lucht zéker schoon zijn: Valdez wordt mijn volgende bestemming. (Valdez - aan de Prince William Sound, bekend van de olietanker Exxon Valdez die er verging). Ik kan er kamperen op een grasveldje, er is WiFi (die tot in de tent reikt) en er zijn wasautomaten. Ik gebruik één dag om al mijn kleding te wassen en om wat fatsoenlijk voedsel (uit de zee) te eten.

De héle tweede dag regent het pijpenstelen en zodoende valt mijn plan om een rondvaart door de baai te maken in het water. Maar een dag verplichte rust komt eigenlijk wel goed uit: ik heb een behoorlijk reistempo. 's Ochtends, als ik mag kiezen tussen op die motorfiets rondrijden of rusten (of dit reisverslag schrijven!), dan wint die motorfiets het iedere keer.

Waterdamp en gletsjers De rondvaart (de dag erna) wordt nog wel gekenmerkt door mist en waterdamp. Maar toch ik krijg de gletsjers te zien die hier het zeewater inglijden. Afgebroken stukken ijs drijven als mini-ijsbergjes rondom de boot. Met de natuur is niks mis. Veel zeldzame flora en fauna gedijt hier goed. Om één of andere reden had ik verwacht dat de schade van de olieramp te zien zou zijn. De kapitein vertelt dat de natuur zich volledig hersteld heeft en ergert zich nóg aan de beelden van het met olie besmeurde strand die opeens voor de héle baai leken te staan. Het strookt met mijn ervaring: als je er zélf bent dan blijkt alles mee te vallen. Ook ik heb wel eens een foto gemaakt die suggereert dat in heel het Midden-Oosten al het huisvuil op straat ligt.

Nu komt die kapitein uit Valdez en dus uit Alaska. En de inwoners hier weten waar het geld vandaan komt: bodemschatten, olie voorop. Amerikanen zeggen: "je moet niet bijten in de hand die je voedt". Ik ontmoet opvallend veel mensen die een hekel hebben aan natuurbeschermers. "Natuur genoeg hier - laat ze het elders gaan beschermen!" De kapitein meldt als afsluiter nog even dat de bewijzen voor klimaatsverandering volgens hem een complot zijn.

Valdez is een natuurlijke en zeer diepe haven die het hele jaar bevaarbaar is. Het grootste olieveld, de North Slope, ligt ruim binnen de Poolcirkel en is een groot deel van het jaar onbereikbaar. Er is een oliepijpleiding dwars over de staat aangelegd, naar Valdez. Daar meren de tankers af om de olie naar de raffinaderijen in 'the lower 48' te brengen. (Dat zijn de 48 aaneengesloten staten die ten zuiden van Canada liggen.) De bouw van de pijp bracht werkgelegenheid voor tienduizenden. Het onderhoud, de haven zijn een constante bron van inkomsten: de Alaskanen betalen minder belasting dan 'gewone' Amerikanen.

Zalm

Een zware vis "Dat mens verdient een schop onder haar kont!", sist Peter me toe. Ik wend me van het schouwspel af om Peter aan te kijken. Zijn eerst zo vriendelijke, zachte ogen staan heel boos. Peter draait zich af een loopt een paar passen weg. We staan op deze 9-de augustus aan de oever van een zijtak van de Susitna rivier, hemelsbreed ongeveer 100 kilometer ten noorden van Anchorage. In de rivier zijn zalmen aan het paaien. De beesten (het zijn Rose Zalmen) hebben vanuit de zee een lange weg afgelegd, tegen de stroom van de rivieren in. De mannetjes zijn zelfs van vorm veranderd: ze hebben een sterk gekromde rug gekregen. De bekken van beide geslachten zijn ook veranderd, alsmede hun kleur.

Sommige zalmen moeten véél verder zwemmen om in hun geboorteplaats terug te komen: tot zo'n 2.500 kilometer voor de Chum Zalm in de Kluane rivier. Die beginnen in de Bering Zee, zwemmen zo'n 42 kilometer per dag door de Yukon en slaan na Dawson City af de White rivier in (waar ze nog maar 11 km per dag halen). (Ik heb de Yukon gezien in haar bovenstroom: ik denk dat als ik daarin val dat ik gewoon wegspoel.) De reis gaat langs door de mens gemaakte hindernissen, langs vele lijn-vissers en zalm-wielen, de meesten ontsnappen daarna ook nog aan de Grizzly beren en aan de arenden. Aangekomen in het water waar ze zelf zijn 'geboren' paaien ze, en ... sterven ze.

Tegen die tijd zijn de uitgeputte vissen niet zo lekker meer: als je smakelijke zalm wilt vangen moet je dat in de riviermondingen langs de zeekust doen, zoals in de Prince William Sound bij Valdez. Dat hebben Peter en zijn drie medereizigers gedaan, al drie weken lang, telkens op andere plekken. Hun vissen zijn door een professional gerookt en vacuüm verpakt - als ze overmorgen het vliegtuig terug naar Zwitserland nemen hebben ze elk voor bijna een half jaar gerookte zalm in hun bagage. Ze hebben leuke verhalen te vertellen, zoals de keer dat een beer ze vanuit het bos besloop en hun vangst van de dag afpakte.

Vissen met een lijn is een hele klus: je moet de lijn met daaraan een nagemaakte prooi (en een haak!) in het water gooien en dan telkens de 'prooi' in beweging houden. Als er een zalm hapt kan het nog een werkje zijn een 3 kilogram zware, tegenspartelende vis aan wal te krijgen. Intussen sta je natuurlijk wel tot je kuiten in een snelstromend, helder riviertje middenin de natuur. En de beloning is verse vis bij een welverdiend diner, als dat mag. Op veel plaatsen geldt een "catch-and-release" gebod, en op de borden wordt uitgelegd dat je de vis niet moet knijpen, en dat je de slijmhuid (die tegen infecties beschermt) niet mag beschadigen.

Een haak in de rug In deze rivier zijn de zalmen niet meer aan het zwemmen, niet aan het eten maar zorgen ze voor de volgende generatie. De vrouw waar Peter zich groen en geel aan ergert staat (samen met een heel leger andere 'sport'vissers) te hengelen in het paaigebied. De catch-and-release regel is hier van kracht, bovendien is dit niet meer de lekkerste zalm. Ze werpen de lijn uit en halen 'm in. Vier van de vijf keer halen ze een zalm uit het water, maar niet omdat die geprobeerd heeft het aas te eten. De rivier zit zó vol met zalm, dat je haak zich vastslaat in de ruggen van (vooral de mannelijke) vissen! De vrouw in kwestie heeft de vis erg ver de oever opgesleept - haar houding suggereerde dat ze een 10 kilo zwaar exemplaar aan de haak had. Ruw verwijdert ze de haak met een tang. De vis spartelt op het droge. Met een paar schoppen (want ze wil het slijmerige beest kennelijk niet aanraken) werkt ze het bereisde wezen richting het water. "Wat een dierenbeulerij! En haar kinderen staan erbij!", zegt Peter. We gaan maar een eindje verderop kijken.

Parken

Er staan hier in het hoge noorden nog een paar dingen op het programma, waaronder een paar natuurparken. Ik rijd naar Denali - een enorm park waarin onder meer de hoogste berg van Noord-Amerika ligt (McKinley). De Nationale Parkservice (het overheidsorgaan dat alle federale parken beheert) heeft de bescherming op een hoger plan dan ooit gebracht: Denali is niet toegankelijk met eigen vervoer. Iedereen wordt met oude (rokende!) schoolbussen over de onverharde wegen rondgereden of naar de primitieve campings binnenin het park gebracht. Nabij de ingang zijn campings en hotels van industriële omvang. Véél te groot en te druk voor mij. Ik ben weg!

Kluane valley Er volgen een paar heerlijke dagen waarin ik alleen maar onderweg ben. Overdag rijd ik door het enorme landschap, onder meer de zeer brede vallei van de Kluane. Het weer werkt mee - redelijke temperaturen, veel mooi bewolkte luchten en af en toe een buitje. Steeds vaker zit ik me af te vragen hoe het hier zal zijn over drie maanden. Sommige loofbomen beginnen al herfstkleuren te krijgen en over een dikke maand zal de eerste sneeuw vallen. Vandaag, half augustus, zou ik zonder mijn spulletjes geen schijn van kans maken te overleven. De afstanden zijn zó groot dat het ondoenlijk is te lopen: ik ben hier dankzij mijn motor. De nachttemperaturen komen steeds dichter bij het vriespunt: zonder donsslaapzak zou ik snel onderkoeld raken. Zelfs overdag heb ik de beschermende isolatie van mijn motorpak hard nodig. Maar het komt met mij wel goed: het is laat-zomer en ik ben al op weg naar het zuiden.

Maar veel dieren wonen hier. Overwinteren hier ook. Ongetwijfeld zal het wel meevallen als je er éénmaal middenin zit, maar mijn fantasie gaat met me aan de haal als ik alleen maar nadenk over de ontberingen die je hier zou kunnen lijden. Een winterslaap lijkt een redelijke oplossing.

Donkere boot Mijn volgende 'stop' is een boottocht. Eigenlijk is het een excuus om nog een stuk om te rijden over de Haines Highway. Helaas is ook die niet oneindig en uiteindelijk kom ik dan toch in Haines aan. De boottocht naar Skagway valt in het water: recentelijk is de veerdienstregeling gewijzigd waardoor de boot nu in het donker vaart. Van de Fjorden à la Noorwegen krijg ik niets te zien. Maar de terugweg over de Klondike Highway is de moeite waard.

Na drie dagen omweg kom ik dus weer terug op de Alaska Highway. Ik kom weer op dezelfde plekken, zoals dat nu éénmaal gaat op lange wegen door eenzaam terrein. Voor het gebied rondom Rancheria zou ik graag nóg twee keer terugkomen - ik kan niet goed duiden waarom juist dat stuk zo aantrekkelijk voor me is. Maar terugkomen zal ik.

Met Dennis praat ik lang over energie. In 'zijn' rivier ligt een turbine die een generator aandrijft. In de zomer levert dat 100 kilowatt op maar in de winter daalt dat tot 10 kW. Nét niet genoeg om de elektriciteitsbehoefte te dekken. Maar Dennis zint op meer. Hij wil proberen in de zomer waterstof te maken en in de winter met (zelfgemaakte) brandstofcellen weer elektriciteit op te wekken. Ik maak me een beetje zorgen over de gevaren, maar de vrije geest van Dennis laat zich niet ontmoedigen door mijn muizenissen. We besluiten contact te houden.

Met velen kijken naar beren Gelukkig is er nóg een lange omweg voordat ik weer in de bewoonde wereld kom: ik volg de Cassiar Highway naar Steward. Dat ligt nog nét in Canada. Vandaar is het slechts een ritje van drie minuten naar een zuidelijk gelegen stuk Alaska: het plaatsje Hyder. Daar is een klein Nationaal Park waar de Grizzly beren de paaiende zalmen uit het water vissen. Zelfs wilde beren hebben eetgewoontes: ze komen twee keer per dag, 's ochtends heel vroeg en laat in de middag. Zoveel voorspelbaarheid trekt een ander gewoontedier aan: homo sapiens. Er staan gewapende wachters langs de weg om ons ervan te weerhouden op een andere dan de aangewezen plaats te gaan kijken. De aangewezen plaats is een houten vlonder naast de rivier, vól met mensen en camera's. Allright - been there, done that.

De mooiste van allemaal

Jasper/Banff Drie reisdagen later ben ik in Jasper/Banff, British Columbia, Canada. Ik ben er in wat (voor mij) de mooiste omgeving is die ik ooit heb gezien. Hoewel de wegen op hoogten boven 1.800 meter liggen, met uitschieters naar 2.700 meter, torenen de bergen hoog boven me uit. En ze zien eruit alsof ze zijn ontstaan doordat gisteren de aarde openscheurde en de korsten als kruiend ijs tegen elkaar zijn blijven staan. Hier rondrijden is een oefening in nederigheid: waar je eigen nietigheid inzichtelijk wordt. En da's slechts de hoofdvallei. Ik berijd een zijweg die via vele haarspeldbochten naar een grote waterval leidt, ik stop bij Lake Louise en ik wandel een stukje bovenop een gletsjer.

Veel mensen bij Lake Louise Helaas ben ik niet alleen op deze plek. Het is zó druk dat ik pas de derde nacht een kampeerplek bemachtig waar ik kan douchen, alleen omdat ik me om 11:00 uur in de ochtend al ophoud met rijden. Het moest wel zo: ik had net voordat ik hier kwam drie nachten primitief gekampeerd in een ander park. Zelden voelden een douche en schone kleren zo goed.

Een rustpauze

WiFi adapter uitbouwen Twee maanden geleden heb ik mezelf uitgenodigd bij Niek en Anja. Het heeft even geduurd, maar op 23 augustus kom ik dan toch in Okotoks aan. Niek en ik besteden natuurlijk flink wat tijd om te computeren (ik verdenk mijn PC van een WiFi probleem) we staan één ochtend voor dag en dauw op om een Formule 1 race te kijken (terwijl Niek heerlijke Cinnamon Buns maakt) en we maken een flinke wandeling in de bergen dichtbij hun huis.

Als ik een Canadese plek om te wonen zou moeten kiezen, dan ging ik ook dichtbij Calgary wonen, vanwege het uitgesproken landklimaat (droge lucht, veel zon, flinke seizoensverschillen) en de ligging (dichtbij het Jasper/Banff natuurpark, de levensruimte en toch veel economische activiteit onder handbereik).

Golfen Door Niek en Anja sta ik voor het eerst in mijn leven op een echte golfbaan. Ik heb geen golfvaardigheidsbewijs, dat je op veel plaatsen in Europa nodig hebt om überhaupt het terrein op te mogen. Ik schep tegenover golfers altijd op dat ik golfclubs heb gehanteerd op Glen Eagles - voor sommigen het Mekka van deze sport (later voeg ik toe: "het was tijdens de golf-clinic", want de eigenlijke baan heb ik alleen van veraf gezien). Maar er is het één en ander blijven hangen van die crash-course. Anja gelooft haar ogen niet als ze ziet dat ik de eerste ballen op de driving range allemaal raak - het is gebruikelijk dat beginners met een sierlijke boog over hun eerste ballen heen maaien. Nou doe ik dat ook wel, maar later, vooral als de golfers achter ons op me staan te wachten.

Mijn gastheer en -vrouw zijn goed ingeburgerd en gidsen me kundig naar wat winkels: de BMW dealer voor brommer onderdelen, "the Dutch Store" voor oude kaas en een enorme slijterij voor Pastis. En ze hadden al een kilo(!) dropjes als cadeau voor me klaarliggen... Na bijna drie maanden 'on the road' zijn deze producten een welkome afwisseling. En terwijl ik de motor een onderhoudsbeurt geef wordt mijn slaapzak in een wasserij schoongemaakt en draait ook de (220V!) huis-wasmachine ook op volle toeren.

Mijn Amerikaanse verzekering heeft me gedumpt: ik woon niet in Miami, zoals de agent had gesuggereerd (door zijn kantoor adres in te vullen). De maatschappij is 'not amused' en zegt disciplinaire maatregelen tegen hen te overwegen. De internetverbinding, de telefoon en de scanner van Niek en Anja helpen me ook dat probleem op te lossen.

Uitgerust vertrek ik na een week, terug de wijde wereld in.