Solo van België naar Australië op een BMW R1100 GS motorfiets.

Twaalfde verslag - 14 september t/m 3 oktober 1998...

In Turkije heb ik geprobeerd me een beeld te vormen van Iran. Ik dacht, dat ik in een streng-religieuze samenleving zou terechtkomen, vol met regels en geboden die voor mij onlogisch en onbegrijpelijk zouden zijn. Iran heet officieel de 'Islamitische Republiek Iran' en dat is te merken.

Ik zie geen enkele vrouw die haar hoofdhaar niet bedekt heeft met een hoofddoek. Velen dragen een 'chador' die hoofd en schouders bedekt en reikt tot aan de grond. Het is één losse doek, die met één hand wordt vastgehouden. De andere hand blijft vrij om zaken zoals boodschappen te dragen, eveneens onder dit kledingstuk. Als twee handen nodig zijn wordt de chador tussen de tanden geklemd. Onder de chador dragen de dames een soort overjas met schoudervulling die een Amerikaanse football speler zou doen verbleken. Deze overjas dient ertoe alle vrouwelijke vormen te verhullen. Velen hebben onder de chador ook nog een hoofddoek, want de zwarte gewaden vangen veel wind en daardoor wordt er wel eens meer zichtbaar dan de bedoeling is.

Overigens, bij een checkpoint werd me eens gevraagd wat er in mijn waterdichte zakken achterop de motor zat verpakt. "Een tent", zei ik, maar men begreep er niets van. Ik gebaarde dat het ging om een ding van doek waarin je kunt slapen. "Chador!" bleek het woord in Farsi...

In Iran vertraagt het openbare leven op donderdagmiddagen om op vrijdag tot stilstand te komen: de heilige dag voor Moslims. Het verbaast me dat het gevoel dat een zondag in Europa me geeft hier precies hetzelfde is, maar dan op vrijdag. De winkels zijn gesloten en moskeeën extra vol.

Het openbare, voor mij zichtbare leven wordt hier meer dan in Turkije door mannen gedomineerd - ik zie nauwelijks vrouwen op straat, afgezien van de tijd rondom zonsondergang, wanneer veel vrouwen boodschapppen (mogen?) doen.

Chador, nieuwe stijl

De sluiers die het hele gezicht afdekken met een zwarte doek, zoals ik die bij de vrouwen uit Saudi Arabië (die Jordanië bezochten) heb gezien ontbreken hier geheel. Van Iraanse vrouwen is het gezicht onbedekt. En ze doen dingen waarvan ik heb gehoord dat ze niet mogen: vele van de jongere vrouwen zoeken oogcontact met me! De eerste keer was ik het die met de situatie verlegen was, maar dat bleef niet lang zo... Ik zie ook andere kleuren overjassen, chadors die 'slechts' tot de schouders reiken, sommige in gekleurde motieven. De Iraanse mannen kijken deze moderne vrouwen op straat soms met een blik van afkeuring na. Ik ben juist blij met de afwisseling, want met de helft van de bevolking meestal binnenshuis of in een zwarte tent is het leven minder kleurrijk.

Ik vind na een aantal maanden in Islamitische landen te hebben rondgelopen deze onderdrukking van vrouwen heel bizar. En Iran gaat daarin toch het verst: zweepslagen voor de vrouw die haar hoofdhaar publiekelijk toont - al moet de executeur tijdens het hanteren van de zweep wel de Koran onder zijn oksel geklemd houden, zodat ie niet echt flink kan uithalen. Van deze absurde strafmaten merk ik eigenlijk weinig in het gedrag van de mensen - ze lijken redelijk op hun gemak.

Het meest mis ik muziek. Volgens de Islam is het zondig buiten jezelf te geraken door alcohol, drugs of... muziek! Dat muziek je stemming kan veranderen wist ik al, maar om drugs en muziek op één lijn te stellen gaat wel wat ver. Hoe dan ook: ieder restaurant gaat gehuld in stilte, de maaltijd zonder wijn. Begrijpelijk dat de keuken niet veel afwisseling kent en dat Iraniërs gewoonlijk thuis eten. Op sommige plaatsen in de Westerse wereld is doorlopend muziek ergerlijk (kleding boetieks, liftmuziek), maar helemaal zonder is een gemis.

En dat is het mooist aan deze reis: ik kijk door andere ogen; ik neem waar met een ander brein. Soms lijkt het wel een droom van het soort waaruit je niet wilt ontwaken...

Bazaar

Ik blijf twee dagen in Esfahan. De weg naar de moskee loopt via een wir-war van straatjes, die uiteindelijk overgaat in de bazaar. In zo'n overdekte markt kan ik wel dagen zoek brengen. Overal is iets te zien. Ik praat een tijdje met iemand die een één-mans bedrijfje gaande houdt: hij heeft op tien vierkante meter ruimte een breimachine staan, omringd door enorme stapels halffabrikaat. "De machine komt uit Duitsland", meldt de man me trots. En van mij wordt verwacht dat ik onder de machine de Duitstalige type-plaat bewonder. Dat doe ik, maar mijn bewondering is voor de man in zijn piepkleine brei-fabriek. Twee deuren verder staat een drukpers. Ik hoef er niet onder om te zien dat deze ook uit Duitsland komt. 'Heidelberg' is namelijk de prominent aangebrachte merknaam. De moskee haal ik niet op tijd, maar dat kan me niet schelen. Morgen weer een dag.

De volgende dag ga ik met mijn camera op stap. Nog steeds kom ik in situaties waarvan ik achteraf denk dat het een mooie foto zou hebben opgeleverd, ALS ik mijn camera bij me had gehad. Maar ik wil niet doorlopend de toerist uithangen en laat de camera's vaak achter. Opnieuw staat me een verrassing te wachten: De mensen hier hebben er helemaal geen bezwaar tegen gefotografeerd te worden. Gewillig poseert men en verzamel ik een aantal portretten van de lokale bevolking in een theehuis onder de brug voor het hotel.

Als ik dan eindelijk aan de met vele mozaïeken versierde moskee ("de mooiste van heel Iran") toe ben, dan is de moskee dicht. Ik dood de tijd met het praten over tapijten met één van de vele handelaren. De volgende keer dat ik naar Iran ga zal ik worden uitgenodigd en is het vijf-dagen transit visum waarschijnlijk niet meer nodig...

De moskee is mooi en het tegelwerk fantastisch maar het blijft moeilijk voor me, zo'n verplicht nummer. Het leukst vond ik eigenlijk de lichte onweersbui die losbarstte terwijl ik de moskee bekeek. Ik neem me voor mijzelf alleen nog bij hoge uitzondering in een tourist-trap te wagen.

Vanaf deze mooie stad met zijn door bomen omzoomde straten is het een klein stukje terug naar de transit route naar Pakistan. Maar met mijn verlenging van het visum op zak wil ik nog wel wat meer zien. Ik kies Shiraz als volgende bestemming. Het ligt een stuk zuidelijker en om er te komen moet ik een woestijn over. Eigenlijk is Iran landschappelijk helemaal niet zo opzienbarend. Het hele land ligt op een hoogvlakte, waaruit hogere pieken opsteken. De 'valleien' zijn erg breed en de bergen meestal slechts in de verte zichtbaar. Het gevoel dat de Negev en de Sinaï woestijnen me gaven blijft uit - het ziet er te veel uit als een vlakke woestijn en verder niks. De weg naar Shiraz is eentonig, afgezien van de afdaling naar de stad. Deze afdaling loopt samen met een rivier en dat geeft afwisseling van de onbegroeide zandvlakten en grind bergen.

In Shiraz blijf ik ook twee dagen, maar toerist spelen doe ik niet. Ik besteed mijn tijd aan slapen en lezen. Tijdens de avond ontmoet ik een drietal uit Polen, iemand uit de Tsjechische Republiek en nog wat later voegt zich een Oostenrijker bij ons. We eten samen, bij zo'n tentje langs de straat. Het is een hele slechte, vette imitatie van een hamburger. In Iran is het erg populair en de echte budget reizigers houden zich ermee in leven. Maar ik prefereer dan toch de kebabs en falafel, hoewel ik die nogal zat ben omdat er weinig anders te krijgen is.

Vanaf Shiraz loopt een uitstekende weg terug naar de hoofdroute. Maar ik wil wel eens wat dichter bij die bergen rijden. Mijn oog is gevallen op zo'n weggetje dat mogelijkerwijs onverhard is, van Shiraz naar Neiriz. Die weg heb ik snel gevonden en zonder problemen kom ik in het eerste dorp aan. Daar wijzen de verkeersborden allen naar het zuiden, naar de hoofdweg die ik wil ontwijken. Ik ga op zoek en vind het grindpad. En dat is de moeite waard. Terwijl het verkeer op de hoofdweg ver verwijderd is in het midden van de vallei, zit ik tussen de bergen. Het grindpad wordt wel steeds slechter, maar ik heb nieuwe koffers en die zitten goed vast. De kleuren van de bergen zijn nu ook zichtbaar: van heel donker paars naar zandgeel. Ik geniet met volle teugen.

In het volgende dorp begint een klein stukje asfalt, maar dat leidt me het dorp uit naar de hoofdweg. Ik ga weer terug en vind het pad. Maar het is nu erg veel slechter en ik rijd te hard. Ik plof een gat in, het achterwiel komt omhoog en... ik word ingehaald door één van mijn zijkoffers die dertig meter verderop tot stilstand komt. Afgebroken op dezelfde plek als de vorige! Ik baal ongelofelijk - mijn nieuwe koffer heeft het nog geen twee weken uitgehouden! Het is mijn eigen schuld - ik rijd te hard in oneffen terrein. Te hard voor wat deze koffers aankunnen, in ieder geval. Ik bevestig de koffer provisorisch aan de motor en ik ga maar terug naar de hoofdweg, want daar loop ik minder kans dat de zaak er weer afvalt.

Ik kom in de middag aan in Kerman. Dat is een middelgrote plaats met een hotel dat vele reizigers als gast heeft, omdat de eigenaar Engels spreekt en het hotel redelijk naar Westerse standaarden is. Het hotel blijkt volgeboekt met Belgische, Nederlandse en Engelse toeristen. Die zijn er nog niet, maar zullen in de avond aankomen met de bus. Ik word aangesproken twee mensen die hun camper op het achterterrein van het hotel hebben staan. "Where are you from?", vragen ze me. "I live in Belgium", antwoord ik, zoals gewoonlijk. "Nou, dan kunnen we ook wel Nederlands praten!" Nederlanders! Na zoveel tijd even iets anders dan gebroken Engels te horen!

We besluiten de avond samen te spenderen - ik vertel de verbaasde hoteleigenaar dat ik hoe dan ook blijf. Maaike en Jan reizen in een Mercedes bus, samen met hun hond, Rex. In Dogabayazit hebben ze Peter uit Denemarken aan boord genomen. Peter was met een groep van negen mensen in een verbouwde autobus, maar de groep is uiteengevallen toen de geruchten over oorlog in Iran doordrongen. Peter is de enige die door wilde reizen - de twee anderen (die ik heb gezien bij Murat) zouden terug naar Ankara, de rest dacht over Syrië. De hoteleigenaar vertelde me dat hij geen afzeggingen had ontvangen, maar ik mocht slapen op het dak van het hotel - mijn favoriete plek.

Maaike en Jan zijn ook op weg naar Pakistan, met als einddoel India. We maken ons een beetje zorgen om de verhalen over de woestijn in Baluchistan (het eerste stuk in Pakistan), waar de overheid weinig invloed heeft op de openbare orde. Er worden op grote schaal drugs gesmokkeld van Afganistan via Pakistan of via Iran naar de Arabische Zee, vanwaar het veelal naar het Westen verder gaat. Het resultaat is dat de bevolking het niet zo nauw neemt met de regels en daarom duiken er wel eens berichten over overvallen reizigers op. We willen samen gaan reizen om eventuele problemen samen het hoofd te bieden.

We besluiten eerst naar het plaatsje Bam te gaan en een dag later in de grensplaats Mirjave te overnachten. Jan wil eerst nog de olie van de bus verversen en ik koop een slangenklem voor slangen tot 50 mm en een boortje. Ik maak met de boor een sleuf onder en boven de afgebroken haak van de koffer en ik schroef de klem, die ik nu door de koffer heb gestoken, er overheen. Het zit erg goed - de koffer kan nu niet meer eenvoudig van de motor worden afgehaald. Ik hoop dat het onnodig is, maar ik toch neem een paar extra klemmen mee.

De weg naar Bam is er weer een van het eentonige type, afgezien van een bergpas op 2600 meter hoogte. Allah heeft mij horen klagen over Zijn landschap, want bovenop de pas wacht ons een buitje. Vijf minuten nadat ik mijn binnenpak heb opgeduikeld en in mijn motorpak heb geritst houdt het alweer op. Na de afdaling loopt de temperatuur snel op naar 36 graden en ik heb mijn binnenpak nog aan. Allah is streng vandaag. In Bam zijn we op zoek naar de Bam Inn. Die vinden mede dankzij een hulpvaardige motorescorte, maar onderweg komen we een man op een fiets tegen met blond haar. Geen bagage, maar duidelijk geen autochtoon. Hij heet Pascal, komt uit Nederland en volgens hem kunnen we veel beter bij meneer Akbar logeren.

Meneer De Groot (Akbar)

"Tourist guesthouse Akbar" is een eenvoudig guesthouse met kamers die niet gebruikt worden, want iedereen sleept de matrassen van de bedden naar buiten om onder de sterrenhemel te kunnen slapen. Meneer Akbar, een gepensioneerde leraar Engels, laat geen geen Iraniërs toe. De ommuurde tuin, gevuld met dadelpalmen, is een privé tuin waar geen mensen toegang hebben die in de Iraanse betekenis 'vreemden' zijn. Alle buitenlanders verbroederen immers onmiddelijk en zijn dan helemaal geen vreemden voor elkaar. Een privé tuin is in Iran één van de weinige plekken in de open lucht waar de vrouwen geen chador behoeven te dragen. Maaike en Lieve (uit België) vinden dat een goede regel - hun chadors gaan af. Lieve reist samen met Peter, per openbaar vervoer, naar India. Ook zij willen de Karakoram op en er een meerdaagse wandeltocht maken.

Meneer Akbar is een klasse apart. Hij heeft zelf ook gereisd en weet daardoor wat reizigers prettig vinden. Er zijn stoelen in de schaduw, (gratis) thee wordt geserveerd zo veel als je wilt. De maaltijden zijn eenvoudig - er is geen menukaart. Mevrouw Akbar bereidt typisch Iraanse maaltijden die niet in restaurants worden geserveerd.

Omdat we een nogal grote groep zijn (Peter en Lieve uit België, Matthew en Aaron uit Australië, Pascal, Maaike en Jan uit Nederland, Peter uit Denemarken en twee mensen uit Japan) eten we niet aan tafel, maar zittend op de vloer waarop een tafelkleed is uitgespreid. De borden en het bestek zijn een allegaartje, maar er is niemand die daar om geeft. De wasmachine wordt wel doorlopend gebruikt.

Meneer Akbar is twee jaar geleden begonnen en nu al klagen de andere hotels in Bam dat ze geen buitenlander meer te zien krijgen.

Ikzelf laat me de late, speciaal voor ons gemaakte lunch (kip met rijst) en het diner (schapenvlees / aardappelen / aubergine met rijst) in het begin van de avond goed smaken. Maar later in de avond krijg ik last - ik kan de hele nacht nauwelijks slapen. Het kraanwater van het hotel in Kerman was kennelijk niet zo goed als de hotelbaas wel had gezegd. Ik heb er een hele liter van gedronken en ik word gedurende de nacht erg ziek. Ik begin de dag met overgeven en mijn lichaam doet z'n best om de zaak ook via andere wegen te lozen. Ik heb flinke koorts en ben blij als de meesten aankondigen dat ze het kasteel van Bam gaan bezichtigen. Ik ga slapen en knap gelukkig wat op. Maar dineren, aansluitend, zit er nog niet in. En we hadden plannen gemaakt om de volgende dag te vertrekken... Ik neem één van Carolyn's asperines en slaap de hele nacht. De volgende dag begin ik met yogurt en dat lijkt goed te gaan. Ik voel me erg slap maar ik ga toch op reis.

Mirjave

In Mirjave, de grensplaats met Pakistan, aangekomen valt ons op hoe armoedig de mensen leven. En wij vallen ook op: overal waar we stilstaan verzamelen zich grote groepen, vooral hondsbrutale kinderen. Maaike voelt zich erg onprettig onder al die aandacht. Ik verzin een nieuwe strategie om de knaapjes van mijn motor te houden: De eerste die het probeert krijgt de wind van voren, de volgende krijgt een klap. Het werkt goed, totdat ik een winkeltje in ga om meer yogurt te kopen. Ze vinden het knopje voor de claxon en al ras moet iedereen het proberen. Ik zit er één achterna - om harder te kunnen lopen laat hij z'n slippers achter. Die geef ik even later aan 'm terug, als iedereen heeft begrepen dat je van die rode motor af moet blijven.

We rijden nog wat door de overharde straten met lemen hutjes en zien de geiten van het vuilnis eten dat zich op straathoeken heeft verzameld. Een herder drijft zijn schaapskudde door de hoofdstraat - we staan middenin het dorp stil omgeven door een kluwen wandelende wol. De mannen in het theehuis staken hun gesprek, mensen kijken ons langdurig na. Sommige kinderen strekken hun linkerhand uit terwijl ze met de rechter in de handpalm wijzen. Ze bedelen.

We zijn hier duidelijk de steenrijke vreemdelingen en we voelen ons een beetje bedreigd. Maaike en Jan maken zich een beetje zorgen over het vinden van een veilig plekje voor de nacht. Na lang vruchteloos onderhandelen met het enige (omheinde) hotel in het dorp neem ik een kamer en mogen Jan en Maaike er parkeren. Het kost voor Iraanse begrippen erg veel: twintig dollars, contant te voldoen. Iran kan de Verenigde Staten niet uitstaan, maar de dollars zorgen inmiddels voor een complete secundaire geldstroom. De overheid verplicht sommige hotels in dollars af te rekenen met bezoekende buitenlanders. Iran zorgt voor bittere armoede onder haar bevolking, een afgedwongen religie maar eist wel verachtelijke dollars van toeristen. Hypocrisie van de bovenste plank.

De grensovergang gaat aan de Iraanse kant moeizaam. We worden weer heen- en weer gestuurd tussen gebouwen die geen opschrift hebben. Als we na het afronden van een onduidelijke bureaucratische actie vragen om aanwijzingen voor de volgende wordt telkens hetzelfde wuivende gebaar als antwoord gegeven. Alsof we een stel vliegen zijn op het vlees bij de slager. Langzaam werken we ons door de ongeveer zeven stappen die nodig zijn om het land te verlaten.

Aan de Pakistaanse zijde zijn wij het vlees en de geldwisselaars de vliegen: we worden bestormd door mannen die dollars van ons willen kopen tegen de wisselkoers van de zwarte markt. Ze doen dat onder de neuzen van de heren van de immigratie die ook onze aandacht willen omdat we ons moeten inschrijven. Kennelijk is geld wisselen op de zwarte markt hier een geaccepteerde activiteit. De lange rij met Pakistaanse mensen die wachten is er niet voor ons - het immigratie personeel schrijft ons eerst in, ondanks de protesten van de wachtenden. Voor de tweede fase moeten we naar een ander gebouw, iets verderop. Het valt me op, dat er geen weg is, maar een zandpad. Het niemandsland is bewoond - er staan schamele hutjes waar rook uit komt. Kinderen spelen buiten.

Aangekomen in het gebouw voor de tweede ronde wordt ons een zitplaats in een totaal versleten fauteuil aangeboden. We wachten. Als ik de krantenlezende, koffiedrinkende mannen vijf minuten lang heb geobserveerd, informeer ik waar we op wachten. "Op de officier", is het antwoord. "Hoe lang gaat dat duren? Het is warm, we willen eigenlijk verder en hebben geen koffie, zoals u", antwoord ik. "Het is thee met melk - geen koffie. De officier is even wat anders aan het doen, het duurt een kwartiertje. Wilt u ook een kopje thee?" Dat willen we wel en raken aan de praat met de rondhangende mannen. Eén knipt met de vingers om thee met gekookte melk te bestellen, een ander draagt een paar rondscharrelende jongemannen op onze carnets vast over te schrijven. De keurig verzorgde krantenlezer in zijn smetteloos witte traditionele kledij spreekt goed Engels. Hij vertelt ons dat het zondag is en dat de officier van huis gehaald wordt omdat ie eigenlijk vrij is. Ik ook altijd met mijn grote bek...

De rit door de woestijn gaat vlot. De weg is goed en er is weinig verkeer, waardoor ik langzaam kan wennen aan het rijden aan de verkeerde kant van de weg. (Ik moet eigenlijk 'links' zeggen, maar voorlopig voelt het meer als 'verkeerd'. Het zal wel wennen.) Opvallend zijn de vrachtwagens - De laadbak is helemaal versierd met kleurige beschilderingen. De bumpers hebben kettingen met belletjes en overal zitten lampjes en reflectoren. De randen van de voorruit zijn ook versierd hoewel dat het zicht danig beperkt. Af en toe worden we gepasseerd door pick-ups die helemaal volgeladen zijn met jerry-cans: Iran 'exporteert' die goedkope benzine ook naar Pakistan. Irritant zijn de checkpoints waar we zelf onze namen in boeken moeten schrijven omdat het militaire personeel slechts Urdu spreekt, leest en schrijft. Ik vind uit, dat het Australische echtpaar met hun Audi 100 op ons voorliggen, maar dat Gerard en Laura nog niet zijn gepasseerd.

Nadat ik voor de zoveelste keer bijna een deuk ik beide velgen rijd op de drempel voor een checkpoint en we nu ook nog moeten wachten, word ik wat kriegel. Jan en ik worden uteindelijk binnengeleid in een salon in de officers mess die zó uit een film over de koloniale tijd komt. Grote plafond ventilatoren, blauwe, schone fauteuils met zo'n wit gehaakt doekje waar je hoofd tegen rust, lage tafeljes en gedempt licht. Men biedt ons zo'n stoel aan en we wachten op wat komen gaat. Een gentleman-officier komt binnen en spreekt keurig Engels. Hij wisselt wat beleefdheden uit maar komt uiteindelijk uit het bos: "Heeft u militaire activiteiten waargenomen nabij de Iraanse grens? Hoeveel militairen heeft u gezien in Mirjave? Waren er troepenbewegingen onderweg?". De man wil militaire informatie - ik vertel hem wat ik heb gezien (en da's niet veel: een groepje van 12 pantservoertuigen voor Mirjave en veel soldaten rondom de kazerne in Mirjave). Kennelijk zijn Iran en Pakistan niet langer vriendjes...

Het gevaarlijke gebied in het zuiden van Pakistan houdt op bij de stad Quetta. We zijn halverwege, in Dalbandin, als ons nog twee uur daglicht rest. We besluiten te stoppen bij het enige hotel in town omdat we Quetta niet zullen halen en zetten ons schrap tegen de ongetwijfeld moeizame ontvangst van vreemdelingen. Hartelijk handenschuddend toont men mij de hotelkamer, die er redelijk uitziet, de bus mag achter staan, de nieuwsgierigen worden weggejaagd. "Heeft u een plaatsje voor mijn motor?", vraag ik. "Natuurlijk! Komt u maar mee." De dubbele deuren van het restaurant gaan open, vier tafels en stoelen worden verplaatst en ik rijd naar binnen, door het restaurant, naar de achterste deur, de gang in. De mooiste plek ooit - afgezien van de keer dat de brommer in mijn eigen woonkamer stond. De verhalen van andere reizigers over vijandigheid gelden niet voor ons.

We gaan wandelend het dorp in en ik hap naar lucht, omdat de eerste indruk overweldigend, maar ook erg rokerig is. Er is geen plaveisel - de hoofdstraat is een zandpad. Afvalwater loopt in een uitgegraven gootje langs het zandpad. Hier en daar is het gootje niet diep genoeg en loopt het water over het pad, resulterend in een soort rioolwater blubber. Langs de weg zijn winkeltjes, theehuizen, smederijen en we treffen een bakkerij aan. Het brood is plat als een pannekoek, gebakken zonder gist. In het Midden-Oosten wordt het brood gebakken door het bovenop een bolle plaat te leggen waaronder een gasvlam brandt.

Hier zit de bakker naast een gat in de grond. Het is de bovenkant van een oven die de vorm heeft van een klassieke bijenkorf: van onder het breedst en naar boven steeds smaller. Onderin de oven brandt een houtvuur. De bakker kneedt het brood en maakt het plat op een soort stevig kussen dat vochtig wordt gehouden. Met een ferme klap plakt hij het platte deeg tegen de binnenkant van de oven. Als het brood bijna loslaat is het gaar, met een lange staak vist ie het brood kundig van de wand en slingert het met een boog op de stapel. Omdat we staan te kijken probeert ie het nog iets mooier te doen en verspeelt gelijk een brood dat in de vlammen belandt.

De mensen dragen allemaal het traditionele Pakistaanse tenue: een heel wijde broek van lichte katoen (shalwar) onder een soort overhemd waarvan het voor- en achterpand reiken tot onder de knie (qamiz). Het ziet er erg comfortabel uit, helemaal als je zelf een zwarte spijkerbroek draagt. Ik besluit ter plekke dat ik ook zo'n pak nodig heb. Het zou nog even duren voordat ik er één naar m'n zin heb... De enkele vrouw die we te zien krijgen is helemaal gehuld in chador: slechts de ogen zijn zichtbaar. Later zullen we zien dat men hier in Baluchistan strenger is dan elders in het land.

We worden voor de zoveelste keer aangehouden, dit keer door iemand die zo'n shalwar qamiz van hele mooie katoen en een gouden horloge en wat ringen draagt. De man spreekt redelijk Engels en nodigt ons uit voor thee. We vragen om thee zonder melk en krijgen groene thee die toch een beetje naar melk smaakt omdat het theepotje niet schoon is. We voeren de gebruikelijke conversatie en ik vind uit dat een shalwar qamiz in mijn maat moeilijk wordt. Ik moet er één laten maken. Ik besluit het in Quetta te gaan proberen.

De weg naar Quetta is slecht. Nee, 'slecht' is niet het woord. De weg wordt verbouwd en sommige stukken zijn klaar en zeer goed berijdbaar. Maar in Pakistan is alles anders. Ik vind het normaal dat een weg eerst helemaal wordt voorbereid en daarna in één keer wordt geasfalteerd. Hier niet. Een stukje weg is oud, een geasfalteerd karrespoor dat door de overbeladen vrachtwagens helemaal kapot gereden is, een volgend stuk is verhoogd en 'verhard' met geëgaliseerd grind dat inmiddels weer stuk gereden is en daarna komt er een stukje waar alleen de betonnen bakken staan waardoor het regenwater onder de weg door zal worden geleid. Op die plaatsen is er geen weg, alleen een zanderig karrespoor naast de weg. Wat er volgt weet alleen Allah - het kan één van de drie soorten zijn, of nog iets ertussen. Ik zie geen systeem in de Pakistaanse wegenbouw.

Het leidt er toe dat het onmogelijk is je voor te stellen hoe de weg zal zijn, of hoe lang je erover zult doen. De paar honderd kilometer naar Quetta kost ons een hele dag. Da's op zich niet erg, maar de psychologie van de Pakistaanse weg zal een geduchte tegenstander van mijn goede humeur worden.

Pascal Kolkhuis Tanke

Veertig kilometer voor de stad zie ik een bord: Hotel Bloom Star - "Camping on green lawn". Ik weet niet wat ik me erbij moet voorstellen, maar het kinkt erg aantrekkelijk. We treffen er Peter en Lieve in het gezelschap van Pascal aan. Ik betrek een hotelkamer die erg vochtig blijkt te zijn. Ik zit de volgende dag toch maar mijn tent op in het gras op de patio van het hotel - ongelofelijke luxe na al het woestijnstof waarin ik al heb gestaan. Aaron duikt ook weer op, Peter uit Denemarken gaat (tegelijk met Peter en Lieve) per trein naar Islamabad. Aaron neemt Peter's plaats in de bus in, Jan en Maaike besluiten de makkelijke weg naar Islamabad via het zuiden te nemen. Pascal vertrekt om acht uur 's ochtends naar Loralai over de wat lastiger te berijden binnenweg en ik besluit om 'm te volgen. Pascal en ik spreken af elkaar die avond in Loralai (130 kilometer) weer te zien.

Ik vertrek om half één, nadat ik Sandra heb gebeld vanuit het postkantoor om mijn twee-wekelijkse levensteken te geven. Ik kom terecht op een weg die nog veel slechter is dan die ik naar Quetta heb bereden. Deze weg gaat steeds zuidelijker - Iedereen die ik vraag waar de route naar toe leidt kijkt mij slechts meewarig aan. Ik besluit terug te keren omdat dit onmogelijk de weg naar Loralai kan zijn. Ik ben om twee uur terug in Quetta en neem in arren moede dan maar de doorgaande weg in een poging toch op tijd in Loralai aan te komen.

Deze weg is vol met vrachtwagens en slechts één karrespoor breed. En dit is de doorgaande route! Iedere tegenligger speelt een chicken-race: je rijdt recht op elkaar af en degene met de minste moed (of doodsverachting) remt af en duikt de berm in. Ik verlies in het begin telkens, maar ik wil dan ook nog niet onder zo'n kleurige bus doodgaan. Ik schiet niet erg op - ik haal Loralai net voor zonsondergang. Ik charter een politieagent die achterop de brommer met mij de vier hotels in het dorp afrijdt. Pascal is niet aangekomen. Ik informeer naar de route die hij (en ik) wilden rijden en mij wordt verzekerd dat hij _onmogelijk_ in één dag per fiets in Loralai kan zijn aangekomen. Ik eet (zonder het gezelschap van Pascal) een tradioneel gerecht: Chicken Korma (spelling verschilt nogal): Kip met veel hete kerrie. Erg lekker. Er komen weinig buitenlanders in Loralai, getuige de aandacht die mijn verschijning krijgt.

Het landschap is nog steeds woestijnachtig en eigenlijk niet bijzonder aantrekkelijk. Vanaf de 'hoofdweg' ben ik een fraaie bergpas overgestoken naar Loralai, maar ikzelf ben erg toe aan wat groens. Sinds Çankiri in Turkije heb ik eigenlijk uitsluitend het stof van woestijnen bewonderd.

Ik weet inmiddels dat ik er niet op moet rekenen een bepaalde afstand af te leggen in één dag omdat de wegen te onvoorspelbaar zijn. Bovendien moet ik, volgens de informatie van de teruggekeerde Duitser, vandaag elf keer door een rivier waden om in de Indus vallei te geraken. De informatie blijkt correct, maar de rivieren bijna droog. Niks spectaculairs, helaas. Als ik dichterbij de Indus kom wacht me nog één bergpas en een lelijke verrassing.

De bergpas gaat steil omhoog, het karrespoor waarop nauwelijks een vrachtwagen past is helemaal kapot. De bermen zijn zo'n vijftien centimeter lager dan het gerafelde asfalt en de klimmende vrachtwagens peinzen niet over wijken voor zo'n piepklein brommertje. Het kon niet uitblijven: Er komt een truck naar beneden suizen en kan niet meer remmen om me te ontwijken. Ik maak me zo klein mogelijk en ik mis zijn achterband net, terwijl ik ook nog net op het asfalt kan blijven. Maar erachter zit een tweede, mooi versierde vrachtwagen. Die had me nog helemaal niet gezien en een botsing is onvermijdelijk. Ik lig naast de weg, de motor is in de berm gevallen. Gelukkig mankeer ik niets, maar de rechter zijkoffer is er af gereden. Veel later pas zal ik zien dat de linker kofferdeksel ingescheurd is en dat de steun half afgebroken is. Ik voeg de doorgereden vrachtwagen nog wat verwensingen toe en gelaten haal ik de strap te voorschijn om de koffer weer enigzins aan de motor te zetten.

Pakistaanse vrachtwagen

Aangekomen in Multan ga ik op zoek naar een hotel. Iemand op een brommer escorteert me weer, de hele stad door. Hij brengt me naar het Holiday Inn hotel, denkende dat toeristen altijd in dat soort hotels slapen. Ik neem afscheid van mijn escorte en wil eigenlijk op zoek naar een ander hotel. Maar ik krijg een visioen van een gevuld bad en besluit te gaan slapen in het Holiday Inn. Eerst herstel ik de schade aan de koffer - ik ben een half uuur doende een boormachine te vinden! Maar daarna is het snel voor elkaar: ook de andere koffer kan nu niet makkelijk meer van de motor vallen.

De Karakoram Highway ligt pal noord vanuit Multan en volgt de Indus. Ik sla het advies van de receptionist in de wind en ga niet via Lahore naar Islamabad maar ik volg de Indus. Het wordt een psychologische martelgang. De weg langs de Indus is 280 kilometer lang. De eerste 40 kilometer gaan over spiksplinternieuw asfalt en ik schiet lekker op. Maar dan beginnen de wegwerkzaamheden: Een willekeurige afwisseling van diep zand, kiezelpaden, stukgereden asfalt en een enkel nieuw stuk. Soms zakt mijn gemiddelde snelheid naar 25 kilometer per uur, en op die momenten begin ik te twijfelen of ik de 200 kilometer die me resten ooit zal overbruggen. Direct erna gaat het weer even goed en denk ik dat ik het wel zal halen. Net als ik er vertrouwen in heb gekregen mag ik het diepe zand naast de weg weer in...

Wegen bouwen is een arbeidsintensieve zaak. Om een goede weg te bouwen moet een talud gebouwd worden dat de weg stabiliteit geeft. Grote vrachtwagens bezorgen rotsblokken die door steenhouwers in kleine kiezels worden gehakt. Met een op het hoofd gedragen rieten mand worden de op maat gemaakte kiezels gestort en door een een ander team gelijkmatig verdeeld. Iedere tien meter wordt een versperring aangebracht om het verkeer van de weg te houden. Als er een stukje weg klaar is komt er een wals die het grind vastrijdt. De versperringen moeten dan van de weg die onmiddelijk weer door vrachtwagens wordt bevolkt (en kapotgereden). Om het werk af te maken komt de asfalteer machine. Met de schop en pikhouweel worden de bermen afgewerkt. Ik probeer uit het hoofd uit te rekenen hoeveel kubieke meter op maat gehakt grind onder een talud van een meter hoog en een kilometer lang zit, en hoe lang de mannen in de blakerende zon daarop zitten te hakken. Ik kom er niet uit...

Ik haal het plaatsje Talagang op 100 kilometer van Islamabad net voor zonsondergang. In een restaurant wordt een hotelkamer voor me geïmproviseerd met behulp van een touw-bed. In heel Pakistan staan houten geraamten van bedden die bespannen zijn met een netwerk van touwen. Onderweg naar Multan stonden ze in het (openlucht) restaurant en deelde ik zo'n bed met drie andere kerels die er op zaten te eten. Mensen zetten ze ook wel eens langs de weg om tussen de middag een dutje te doen. En ik heb het twijfelachtige genoegen er deze nacht op te slapen. Een touw bed is per definitie te slap: men ligt altijd in een kuil. Erg vervelend voor iemand die op z'n buik slaapt.

Islamabad is de volgende dag snel bereikt. Het is een rare stad - geen centrum. De stad is dertig jaar geleden ontworpen en volgens dat masterplan gebouwd. De stad heeft vierkante blokken die genummerd zijn en ieder een aparte functie hebben. Ieder blok heeft een eigen markt, of hart, waar de activiteit zich concentreert. Aan de oostzijde van de stad zitten alle regeringsgebouwen. Het is een comfortabele stad, met veel groen. Ik ga op zoek naar de camping en tref er wat verlopen hippies en een man die een lange rede houdt tegen een boom (ofzo). Ik kijk het gastenboek na, en zie dat Peter en Lieve, samen met Peter uit Denemarken gisteren zijn vertrokken. Ik verlaat de camping en kies een luxe hotel met airconditioning en een bad.

De volgende dag doe ik niets anders dan het lezen van het boek dat ik Quetta heb gekocht. De volgende dag (maandag) wil ik naar de Chinese ambassade gaan om te zien of er toch een manier is om China binnen te komen met motorfiets en al. De brommer wil niet starten - de startmotor maakt een reutelend geluid. Ik schroef de startmotor eruit maar zie niets bijzonders. Hij lijkt gewoon te werken. Ik probeer het nog eens en zie, dat de hoofdkabelboom van de motor rookt!

Snel schakel ik alles uit en ga op zoek naar de kennelijke kortsluiting. Die blijkt in de kabel naar de schakelaar voor de zijstandaard te zitten: losgehaald door Lejeune in Bastogne en te ruw in de geleider geduwd. De Pakistaanse weg deed de rest: de kabel is doorgesleten en veroorzaakt kortsluiting. Ik sloop de schakelaar, overbrug de connector en... de motor wil nog niet starten, want de accu is zo goed als leeg. Met een paar man duwen we 'm aan en ik ga naar de ambassade.

De ambassade is al gesloten, natuurlijk. Ik ga maar eerst naar de Nederlandse diplomatieke missie en bereidwillig schrijft men daar een brief waarin uiteengezet wordt wat ik wil en waarom. De motoraccu is nog niet voldoende opgeladen om te kunnen starten - ik ga een flink stuk rijden. Maar later blijkt dat het onderdeel aan de martelingen ten onder gegaan is. Ik heb een nieuwe accu nodig. Ik bel Menno opnieuw. Menno was al bereid de onderdelen die ik nu weer aan stukken heb gereden naar Islamabad te sturen - ik vraag 'm of ie de schakelaar tegelijk met het kofferdeksel, de zijsteun enzovoorts wil verschepen. Een accu versturen is vanwege het zuur erin een moeilijke kwestie: mijn opdracht voor dinsdag is het regelen van een accu.

Matthew (uit Australië), die ik zaterdag weer tegenkwam in het Internet café, Peter en ik hebben afgesproken dat we zullen ontbijten in het Holiday Inn in Islamabad - het gerucht gaat dat er croissants en Deense roomboter worden geserveerd. Ik rijd om kwart voor negen langs de camping om Matthew op te halen en tref er een motorfiets aan. Het blijkt de Africa Twin van Harmen en Nathalie te zijn.

We maken kennis en staan veel te lang te praten - de afspraak voor negen uur in het Holiday Inn wordt niks. Ik zet Matthew om tien uur bij het hotel af maar ikzelf sla het ontbijt over. Ik ga weer naar de Chinezen. Die weigeren me onder welke condities dan ook een visum als ik met eigen vervoer kom. Alleen per 'public bus' mag ik erin.

Ik moet een 19 Ah accu hebben maar vind slechts een 15 Ah. Die koop ik dan toch maar al wil het ABS systeem nu niet starten. Met een truukje (al rijdend de motor afzetten, en dan starten zonder de startmotor te gebruiken) krijg ik het ABS toch aan de gang. Ik hoop dat er elders in de kabelboom, die ik onmogelijk helemaal uit elkaar kan halen, geen schade is.

Teruggekomen op de camping zijn we weer compleet: Maaike, Jan en Aaron zijn ook gearriveerd. Harmen, Nathalie en ik willen graag een weg rijden die eigenlijk ongeschikt is voor motoren: van Gilgit naar Chitral, hoog in de bergen, 300 kilometer off-road langs spectaculaire ravijnen en over hoge passen. Met z'n drieën en met twee motoren durven we wel, individueel niet. We zullen samen de Karakoram gaan rijden, maar dat kan pas als Harmen z'n nieuwe achterband uit de klauwen van de douane heeft bevrijd. Dat lukt 'm donderdag - 's avonds monteren we gezamelijk het nieuwe rubber. Vrijdag zou het gaan gebeuren, als Harmen niet ziek was geworden...

Overigens, sponsoring blijkt onder de Nederlandse reizigers populair: Rex (de hond van Jan en Maaike) is door Pedigree Pal voorzien van voldoende (90 kilogram) hondenvoer voor de hele reis. Nathalie en Harmen rijden op Bridgestone banden die door de fabrikant ter beschikking zijn gesteld. Zij hebben ook een regeling met de buitensportzaak Van Herwijnen in Zoetermeer voor een deel van hun uitrusting.

Aaron

Met zo'n hele groep (acht wereldreizigers, inmiddels) is het goed toeven - we gaan sajj maken. Sajj is een gerecht uit Baluchistan dat we in Quetta hebben gegeten: Je stookt een flink vuur, je neemt een aantal schapenpoten met een pen erdoor en die zet je rondom het vuur en je wacht een paar uur. Aaron en ik zijn de boodschappen gaan doen - een paar schapenpoten werden van een schapenachterlijf gehaald dat buiten voor de slagerij hing. De kip die we wilden moesten we aanwijzen. Niks bijzonders zou je denken - maar deze kippen zaten in een kippenhok en waren allen nog in leven! Eén legde het loodje en de slager verzekerde ons dat de schapenbouten minstens zo vers waren. Dat moet ook wel, want deze slagerij heeft geen koeling, er is zelfs geen voordeur in het winkeltje.

Op weg naar de Kaghan vallei, de volgende ochtend, is de lucht betrokken zodra we ons in de bergen laten zien. Het is daardoor gelukkig niet zo warm en hier op de grens van Punjab en het gebergte is alles overvloedig groen. We willen via Muzzafarabad naar Karan, maar hebben geen acht geslagen op het feit dat we de grens met Kashmir zouden oversteken. Na een fraaie pas (niet bijzonder hoog, 1800 meter) komen we aan bij een politiepost. Gewoonlijk negeer ik die, maar nu begonnen ze wel erg hard te blazen op die fluitjes achter me. Ik keer om en ons wordt verteld dat we niet verder mogen. We staan voor de grens van het door India bestuurde (onderdrukte, zeggen Pakistanen) deel van Kashmir. Ook als ik eerst de chef opzoek en die zijn chef per radio laat vragen wordt er geen uitzondering gemaakt. We mogen de mooie pas nog eens rijden, in omgekeerde richting.